In het Gerechtelijk Wetboek wordt voorzien dat de partijen die in geschil liggen de mogelijkheid hebben om dit geschil voorafgaandelijk ter minnelijke schikking voor te leggen aan de rechter die bevoegd is om kennis te nemen van het geschil.
Dit voorafgaandelijk verzoek tot minnelijke schikking kan uitgaan van een van de partijen bij het geschil, dan wel met hun beider toestemming.
Wanneer een dergelijk verzoek wordt geformuleerd, roept de rechter partijen op en zal proberen, in samenspraak met de partijen, te zoeken naar een minnelijke oplossing voor het geschil dat tegenover elkaar stelt. Wanneer de rechter tussenkomt in het kader van een minnelijke schikking, is zijn rol volledig anders dan wanneer hij zetelt in het kader van een gerechtelijke procedure; inderdaad, tijdens de fase van een minnelijke schikking, kan de rechter de partijen bijstaan in het zoeken naar een oplossing, maar kan hij hen geen oplossing opdringen.
Er zal een proces-verbaal van het verschijnen tot minnelijke schikking worden opgesteld op het einde ervan. Wanneer een akkoord wordt gevonden tussen de partijen, zal het proces-verbaal er de bewoordingen van hernemen en zal de uitgifte ervan worden voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging : een dergelijk akkoord heeft dus dezelfde waarde als een vonnis.
Voor de arbeidsrechtbank werd de poging tot minnelijke schikking in meerdere materies verplichtend gesteld en, in het bijzonder, wanneer de rechtbank wordt gevat in een geschil met betrekking tot het arbeidscontract.
Zoals we hierna zullen aantonen is er in het kader van het proces van de bemiddeling geen enkele tussenkomst van de rechter bij de zoektocht van de partijen naar een minnelijke oplossing voor het tussen hen bestaande geschil, hetgeen een van de fundamentele verschillen uitmaakt tussen de bemiddeling en de minnelijke schikking.